De feesttraditie

(door Sabine Ernst)

Inhoud:

Geboorte van een verhaal

Ontstaansgeschiedenis van het Sinterklaasfeest:

· Sinterklaas als middeleeuwse heilige · Sinterklaas als opvoeder (1850-1945)
· Sinterklaas als opvolger van de heidense Wodan?

· De feestelijke intocht van Sinterklaas

· Een feest uit de middeleeuwse kloosterscholen · Sinterklaas als opa-achtige kindervriend op pakjesavond
· Sinterklaasmarkten · Concurrentie door de kerstman
· Van marktplein naar woonkamer (1600-1850) · Terug van nooit weg geweest
· Sinterklaas als huwelijksmakelaar  

 

Geboorte van een verhaal

"Het is niet van belang of Sinterklaas echt heeft geleefd of een verschijnsel is, Sint Nicolaas bestaat in ons hart." (Wim Ibo)

Van de heilige Nicolaas zijn geen eigen geschriften en geen door tijdgenoten gemaakte afbeeldingen bewaard en er zijn ook geen eigentijdse documenten die hem vermelden. Het enige wat een enigszins duidelijk blijft, is de naam van de heilige, dat hij in Myra leefde en werkte, waar hij bisschop was, en dat hij rond 340 overleed, waarbij de 6e december beschouwd wordt als zijn sterfdatum. Zijn bestaan is waarschijnlijk, maar niet bewijsbaar. Tegenover het meer dan gebrekkig historisch feitenmateriaal staan talrijke verhalen en teksten over Nicolaas wat laat vermoeden dat hij al tijdens zijn leven legende is geworden. Tussen de oudste bewaard gebleven teksten en de tijd waarin hij leefde, ligt een periode van meer dan tweehonderd jaar. Volgens historici is een kloof van tweehonderd jaar niet uitzonderlijk en wijst op het belang van mondelinge overlevering.
De Sint Nicolaaskerk van Myra, het lege graf en de sarcofaag met het stoffelijke overschot in Bari tonen aan dat er een rijke Nicolaascultus is geweest. Myra was uitgegroeid tot een pelgrimsoord. Verwijzingen naar verering van Nicolaas vindt men in de vita van Nicolaas van Sion en in het getuigenis van bisschop Theodorus op de synode van 787. Nadat het Turkse leger in 1071 Myra binnenviel, hadden Italiaanse zeelieden het stoffelijk overschot van Sinterklaas weggehaald en overgebracht naar Bari. Berichten hierover vindt men in vier verschillende handschriften, twee Latijnse, een Grieks en een Russisch. De datum van de overbrenging (translatio), 9 mei, werd net als de sterfdag een kerkelijke feestdag.
Het oudste schriftelijk overgeleverde Nicolaasdocument is het verhaal van de drie veldheren die Nicolaas van een onrechtmatige veroordeling redt, geschreven door een onbekende Griekse schrijver. De historische achtergronden van dit verhaal zijn correct en toch is het duidelijk religieus en zijn er bijbelse verwijzingen. Hoewel dit verhaal in alle latere vitae en veel legendenverzamelingen terug is te vinden, heeft het in West- en Middel-Europa nooit dezelfde populariteit gekregen als in Oost-Europa.

In de periode tussen 750 en 850 ontstond de Vita per Michalem, waarbij sommige handschriften als auteur Michael de Archimandriet noemen. De schrijver verwerkte mondeling en schriftelijk materiaal, waarbij het levensverhaal van Nicolaas canoniserend werkte. De Vita per Michalem diende als grondslag voor een andere vita, de Methodius ad Theodorum, die werd toegeschreven aan de abt en presbyter Methodius. Hij werd later patriarch van Constantinopel. Zijn vita vormde de basis van de oudste Latijnse versie van het Nicolaasverhaal, die op het einde van de negende eeuw werd geschreven door Johannes Diaconus. Toen Jacobus de Voragine de Legenda Aurea schreef, vond hij bij Johannes Diaconus de nodige informatie over Nicolaas.

(naar boven)


Ontstaansgeschiedenis van het Sinterklaasfeest


Nicolaas verwierf tussen de zesde en de twaalfde eeuw een grote bekendheid als heilige. Vooral nadat zijn relieken in 1087 werden overgeplaatst naar Bari, nam de Sint-Nicolaasverering in West-Europa enorm toe. Bari werd een belangrijk pelgrimsoord. Dankzij de vele legenden werd hij door talrijke groepen en gilden als beschermheilige gekozen. Hij was vooral de patroon van de scheepslieden, de scheepsbouwers en de vissers. Dat heeft te maken met de legende over de redding van zeelieden of drenkelingen en ook met het feit dat veel Nicolaas-legenden via zeelieden in verschillende landen werden verspreid. In veel havens werden Nicolaaskerken gebouwd. Nicolaas was ook de beschermer van de handelaars en volgens topografische analysen van de oude hanzesteden liggen de Nicolaaskerken in de oudste kern. De dokwerkers vereerden hem omdat hij op wonderzame wijze de lading van een schip weer aanvulde. Verder gold Nicolaas door de legende van de drie veldheren als de berschermer van de gevangenen en onschuldig veroordeelden. Ook bankiers en pandhouders deden een beroep op hem omdat hij in een legende een leugenachtige en onbetrouwbare schuldenaar de les leerde. De apothekers verwezen naar de geneeskundige kracht van de olie die uit zijn graf in Bari stroomde. Nicolaas werd door de legende van het pekelvat vooral ook beschermheilige van de kinderen en de scholieren.
Vele gilden hadden een eigen altaar in de kerk of een aparte kapel, versierd met een beeld of schilderijen van Nicolaas. Aan hun gildehuis hadden zij een gevelsteen of medaillon met een afbeelding van hem.

Volgens de Leidse theoloog Van Hengel vallen de gebruiken rond Sinterklaas te verklaren uit de belangrijke rol van de heilige in de kerkgeschiedenis en de vele legenden die over hem bekend waren. Zo heeft hij enkele keren als gulle gever mensen uit noodsituaties gered waarbij hij poogde onbekend te blijven. Na zijn dood wilde men zijn voorbeeld navolgen. Daarom begonnen ouders hun kinderen te verrassen met cadeautjes en snoepgoed. De sterfdag van Sint Nicolaas werd in 1346 door bisschop Jan van Arkel uitgeroepen tot algemene feestdag. In 1647 werd 6 december als officiële feestdag geschrapt omdat na de Reformatie onder een protestants bewind geen plaats meer was voor een officiële verering van de goedheiligman. Doordat Sint Nicolaas beschermheilige van talrijke groepen was, waarvan vele een belangrijke plaats in de maatschappij hadden zoals zeelieden en handelaars, wist Sinterklaas zich volgens Van Hengel echter ook na de Reformatie staande te houden en bleef zijn sterfdag gevierd worden in een protestantse maatschappij. Het protestantisme heeft wel de kerkelijke verering kunnen verdringen maar niet het volksfeest en de viering in huiselijke kring.

(naar boven)

Latere auteurs zochten de verklaring daarvoor niet in de kerkgeschiedenis en de legenden maar in voorchristelijke volkgebruiken. In de negentiende eeuw ging in Duitsland een beweging van folkloristen in navolging van Jacob Grimm op zoek naar oudgermaanse wortels van nog levende gebruiken. Deze beweging kreeg al gauw ook aanhang in Nederland waarbij Verwijs (1863) als eerste Nederlandse auteur vond dat het Sinterklaasfeest niet alleen uit de legenden te verklaren was. Volgens hem troffen door Europa trekkende christelijke missionarissen in de achtste en negende eeuw een bevolking aan, die heidense goden vereerde. Door christelijke feesten samen te laten vallen met heidense feesten die op het zelfde tijdstip van het jaar vielen en door aan heidense gebruiken een nieuwe christelijke kleur te geven, kon de nieuwe godsdienst snel terrein winnen.
De Germanen kenden uitgebreide winterfeesten waarbij men de wedergeboorte van de zon en het ontwaken van de natuur vierde. Tijdens het Julhoogtij tussen 25 december en 6 januari verlieten enkele goden hun hemels verblijf, daalden 's nachts neer op aarde en volbrachten weldaden onder de mensen. Een van de voorwinterfeesten die in de weken voor het Julhoogtij werden gevierd, ontwikkelde zich volgens Verwijs nadat het gekerstend was tot het Sinterklaasfeest. Als bewijs noemt hij het witte paard, het rijden door de lucht en het gezelschap van een 'knecht', wat zou herinneren aan Wodan. Ook de zonnegod Fro vertoont als vriend van de kinderen en schenker van vruchtbaarheid in het huwelijk overeenkomsten met Sinterklaas. Het Wodanfeest, dat op 6 december werd gevierd en omdat het een avondfeest was, op de avond van de 5 december begon, had zich in voorchristelijke tijd afgescheiden van het julfeest, dat ter ere van Fro werd gevierd. Vandaar zijn veel kenmerken van Fro meeverschoven naar 6 december. Volgens Van Gilst verschijnt in sommmige landen Santa Claus op het kerstfeest, dat een voorzetting is van het heidense julfeest, omdat niet alle landen deze verschuiving hebben meegemaakt. Deze verklaring lijkt echter wat vergezocht, het opkomen van Santa Claus is van recenter datum, zoals later nog wordt uitgelegd.

(naar boven)

Na een debat tussen de negentiende-eeuwse folkloristen en hun tegenstanders kwam er in het begin van de twintigste eeuw ook serieuzer historisch onderzoek over het sinterklaasfeest. Van Andrichem (1913) en Meisen (1931) zien de oorsprong van het sinterklaasfeest vooral in de middeleeuwse kloosterscholen van Noord-Frankrijk. Het geven van geschenken aan schoolkinderen was eerst verbonden met het kinderbisschopsspel van 28 december dat in de dertiende en veertiende eeuw ging samenvallen met de feestdag van Sint Nicolaas op 6 december.
Volgens de legende was Nicolaas zelf een ijverig leerling geweest zodat iedereen die aan een kloosterschool tot priester werd opgeleid hem als voorbeeld kon beschouwen. Op de avond voor 6 december trokken de leerlingen bij zonsondergang in een processie naar het altaar van de heilige Sint Nicolaas. In de kerk werd zijn levensverhaal voorgelezen of gezongen. Daarnaast werd een mirakelspel over zijn wonderen gespeeld. Dan kwam Sint Nicolaas de kerk binnen om de bijbelkennis van de leerlingen de toetsen, de luien onder hen te straffen met een roe en de ijverige leerlingen met kleine cadeautjes te belonen. De 6e december was voor de leerlingen een vrije dag. Bovendien kregen de kinderen bisschopsgeld van de stad om zich te vermaken.
Op 28 december werd het feest van de onnozele kinderen gevierd. De scholieren kozen een kinderbisschop die dan enkele dagen als bisschop optrad. De kinderbisschop trok omringd door vermomde en als duiveltjes verklede jongens door steden en dorpen. Van de bewoners eisten de kinderen geld of lekkernijen. In de kerken werden straatliederen gezongen, werd gegokt en gebeurden er dus allerlei dingen die anders in de kerk niet mochten. Soms liepen de festiviteiten ook uit de hand. Waarschijnlijk daarom werd volgens Meisen het feest van de kinderbisschop reeds in de dertiende eeuw verplaatst naar de viering van Nicolaas om de ongeregelde toestanden een beetje te beperken.
Dankzij de goede contacten tussen middeleeuwse kloosters gingen de gebruiken zich over een grotere regio verspreiden. Uit een Dordtse stadsrekening van 1360 blijkt dat het stadsbestuur op de feestdag van Sint Nicolaas geld heeft uitgekeerd aan de scholieren. Het feest werd dus toen naar Noord-Frans voorbeeld gevierd. Wanordelijke uitspattingen kende men in Nederland echter nauwelijks. Na 1400 gingen ook jonge gezellen met bedelversjes in de steden rondtrekken.
In Nederland was Sinterklaas ook een weldadigheidsfeest. Er waren geschenken voor weeskinderen en bejaarden. In de Sint-Nicolaaskerk van Utrecht werden schoenen met geld gevuld en aan de armen geschonken. Koorknapen kregen nieuwe schoenen. Het feest had dus ook een duidelijk sociaal karakter.

(naar boven)

In de middeleeuwen waren belangrijke feestdagen meestal ook aanleiding tot markten en kermissen. Zo waren er ook Sinterklaasmarkten waar men allerlei lekkernijen en cadeaus kon kopen. Op de markten was bovendien ook feest, er werd gegeten, gedronken en gedanst. Voor jongeren was de Sinterklaasmarkt een ontmoetingsplek waar men elkaar vrijers van speculaas of taaitaai gaf. Zeelieden maakten samen met hun liefje een kroegentocht. Vaak waren er uitbundige feesten op straat. Na de Reformatie kwam vanaf het einde van de zestiende eeuw een einde aan de openbare kerkelijke verering van Sinterklaas en werden bovendien de Sinterklaasmarkten in veel steden verboden (b.v. 1600 in Delft). Terwijl in veel protestantse landen het sinterklaasfeest verdween en vervangen werd door het kerstfeest, wist het zich in Nederland staande te houden, al verschoof het meer naar de huiselijke kring. Maar desondanks bleven de sinterklaasmarkten in Nederland tot het begin van de achttiende eeuw bestaan, in Amsterdam zelfs tot de jaren dertig van de negentiende eeuw. In de zeventiende eeuw poogden verschillende stadsbesturen ook het geven van cadeaus in huiselijke kring te verbieden. Dit vond niet alleen weinig gehoor bij de bevolking. In Amsterdam veroorzaakte een verbod op de huiselijke viering en op de sinterklaasmarkt in 1663 zelf een oproer van woedende kinderen en hun ouders. Het feest was een traditie die niemand meer wilde missen. Bovendien speelde de tweeslachtige houding van de overheid een rol. Om schade aan de handelsbelangen en onrust onder de bevolking te voorkomen, waren de verboden meer schijnconcessies aan de dominees. Het feest was bovendien te stevig verankerd in huiselijke kringen om nog door de protestanten bestreden te kunnen worden.
In de vijftiende eeuw bestond er nog geen pakjesavond, maar zetten de kinderen 's avonds hun schoen bij de schoorsteen en kwamen de volgende morgen kijken wat ze van Sint-Nicolaas hebben gekregen. Ook was toen al het strooien van allerlei lekkernijen door een geheimzinnige hand bekend.

(naar boven)

Al in de vijftiende eeuw begon in Nederland het proces van de individualisering van het gezin d.w.z. een ontwikkeling in richting van het kerngezin. Maar toch bleef men ook bij de huiselijke viering van Sinterklaas nog de banden met de familie en de buurt houden. Niet alleen de eigen kinderen, maar ook kleinkinderen en kinderen van buren, vrienden en het huispersoneel kregen cadeaus en lekkernijen van de goedheiligman. De volwassenen genoten van het plezier van de kinderen. Er werden wel wat vermaningen gegeven aan stoute kinderen maar toch stond het opvoedkundige aspect in de zeventiende eeuw nog op de achtergrond. Ook bleef Sint Nicolaas onzichtbaar, pas in de negentiende eeuw dook hij op in de vorm van een verklede volwassene.
Tegen het einde van de achttiende eeuw trad vooral in verlichte kringen van de burgerij de opvoedkundige gedachte steeds meer naar voren. Er verschenen educatieve prentenboeken en met behulp van beloning en straf moesten kinderen leren op het goede pad te blijven en een geweten te ontwikkelen. Ook Sinterklaas kon daarbij helpen doordat hij met het geven van cadeaus kinderen aanspoorde tot goed leren op school en gehoorzaamheid aan hun ouders. Er waren grote verschillen in welstand zodat veel kinderen niet eens iets lekkers in hun schoen vonden.

(De afbeelding toont een schilderij van Jan Steen, 17e eeuw)

 

(naar boven)

Meer nog dan tijdens de Middeleeuwen werd Sinterklaas in die tijd ook een paarvormingsfeest. Op de sinterklaasmarkten en bij feesten gaf men elkaar poppen van speculaas of taaitaai. Deze waren als vrijer en als vrijster te koop zodat zowel jongens als meisjes het initiatief konden nemen. Wie het geschenk accepteerde, gaf daarmee te kennen dat hij ook geïnteresseerd was in een relatie met de geefster of gever. Het was ook mogelijk de koek te weigeren. Bij jongeren afkomstig uit de lagere kringen en kleine ambachtslieden bestond een vrij grote vrijheid bij de partnerkeuze.
In de welgestelde burgerij was het geven van vrijers en speculaasharten al ingewikkelder. Meisjes konden waarschijnlijk niet het initiatief nemen. Jongens gaven de vrijster zelf bij het meisje thuis aan de deur af of lieten een pakje bezorgen. Doordat het meestal een anoniem geschenk was, moest er al een eerdere ontmoeting hebben plaats gevonden zodat het meisje een kans had om het cadeau aan de juiste gever toe te schrijven. Ook hier bestond de mogelijkheid om het geschenk te weigeren, waarbij de acceptatie hier ook vaak afhankelijk was van de toestemming van de vader, die daarmee toonde dat hij de gever als toekomstige verloofde accepteerde.

Naast het geven van vrijers en vrijsters bestond er ook nog het koekvergulden. Jongeren kwamen naar het huis van de bakker waar een vooravondfeest plaats vond waarbij de klaaskoeken met bladgoud en zilver werden versierd. Bij deze avondjes met leeftijdsgenoten werd bovendien ook gegeten, gedronken en gedanst. Ouders uit de hogere en de opkomende burgerij wilden daarom niet dat hun kinderen naar deze feesten gingen. De partnerkeuze was meer ingeperkt en men hechte ook meer waarde aan de huiselijkheid. In de negentiende eeuw werden de feestjes koekvergulden in de burgerij gedisciplineerd doordat de volwassenen beslisten wie meedeed en bovendien voor een opzichter zorgden. Maar niettemin bleef er nog voldoende gelegenheid voor plezier. Na 1850 verdwenen de buitenshuis door trouwlustigen uit lagere sociale lagen gevierde paarvormingsfeesten omdat men zich ging aanpassen aan het gedrag van de sociale elite waar men binnenshuis vierde.
In de negentiende eeuw werd het in burgerlijke kringen gebruikelijk om ook binnen het huwelijk geschenken te geven waarbij toen waarschijnlijk alleen de man aan zijn echtgenote iets gaf en nog niet andersom. Het geven van een geschenk bood de echtgenoot gelegenheid om in verband met het toenemen van het idee van liefde als basis voor het huwelijk aan zijn echtgenote steeds opnieuw zijn liefde te tonen.

(naar boven)


In de negentiende eeuw vond er een ingrijpende verandering plaats en werd het bij de welgestelde burgerij gevierde moraliserende kinderfeest binnenshuis een ideaal voor de gehele bevolking. Sinterklaas werd het feest van de opvoeders waarbij beloning voor goed gedrag en straf voor gebrek aan gehoorzaamheid en vlijt de belangrijkste elementen vormden. Doelgroep waren niet alleen de eigen kinderen maar ook die van anderen die met behulp van een streng maar rechtvaardig optredende Sinterklaas op het goede pad moesten worden gebracht. De geheimzinnige, onzichtbare figuur die stiekem en ongezien de geschenken bracht, was veranderd in een netjes in bisschopskleding geklede heer die op uitnodiging van ouders of andere volwassenen de huizen en scholen binnenkwam om de kinderen niet alleen cadeaus te brengen maar hen ook tot goed gedrag te vermanen. Hierbij nam Limburg het voortouw waar deze manier van vieren voor het eerst in de jaren veertig van de negentiende eeuw werd vermeld. Waarschijnlijk had deze viering in katholieke regio's sneller ingang kunnen vinden dan in protestantse streken.
Werd de goedheiligman vroeger soms nog misbruikt als kinderschrik, zo was dit nu uit den boze. In prentenboeken uit het begin van de negentiende eeuw zag men nog wel eens een straffende Sinterklaas die stoute kinderen slaat, maar meestal ziet men de Sint toch als een eerbiedwaardige beschaafde oude heer optreden. In 1850 publiceerde hoofdonderwijzer Jan Schenkman uit Amsterdam het boek Sint Nicolaas en zijn knecht met zestien versjes en bijbehorende paginagrote plaatjes. Er bestonden luxe versies met kleurenlitho's voor kinderen van welgestelde burgers maar ook eenvoudige versies met ongekleurde plaatjes. Het boek kende tal van herdrukken en veel kinderen kenden de versjes van buiten. Schenkman heeft met zijn boek bijgedragen aan de doorbraak van de nieuwe Sinterklaas en van een aantal vernieuwingen in de feesttradities. De appels van oranje, de stoomboot en Zwarte Piet hebben waarschijnlijk hun oorsprong in het boek van Schenkman. Ook het bekende Sinterklaas-liedje 'Zie ginds komt de stoomboot' is afkomstig uit zijn boek.

Het geven van geschenken tussen volwassen familieleden werd in burgerlijke kringen steeds gebruikelijker. Na 1850 ziet men advertenties verschijnen met geschenken voor heren wat erop duidt dat nu ook vrouwen cadeaus aan volwassen mannelijke familieleden gaven. Dit had zeker ook te maken met het feit dat vrouwen in burgerlijke gezinnen tenminste binnenshuis een betere positie hadden gekregen.

In de loop van de negentiende eeuw groeide in burgerlijke kringen het besef dat er iets gedaan moest worden aan de verschillen tussen arm en rijk. Er werden comités van dames uit burgerlijke kringen opgericht die voor arme kinderen op scholen en in weeshuizen Sinterklaasfeesten organiseerden. Ook hier speelde het opvoedkundige aspect een rol. Met het verdelen van geschenken wilde men het schoolbezoek bevorderen. Kinderen die geregeld naar school gingen en bij de Sint bekend stonden voor vlijt en goed gedrag, kregen grotere cadeaus. Met de komst van de leerplichtwet in 1901 verloren deze vieringen veel van hun corrigerende functie. Maar de dames gingen nog door tot 1919. Toen begon men het bevoogdende karakter van hun feesten te ouderwets te vinden. Na de Eerste Wereldoorlog waren er wel nog Sinterklaasfeesten voor kinderen uit arme gezinnen, maar nu gefinancierd door vereningingen en gemeenten.
Met de toenemende industrialisering waren de fabriekseigenaren steeds meer afhankelijk van de welwillenheid en tevredenheid van hun werknemers. Ze moesten daarom laten zien dat ze goed voor hun personeel zorgden. Dus vonden er sinterklaasvieringen in bedrijven plaats, waarbij de kinderen van de werknemers maar in sommige bedrijven ook de werknemers zelf geschenken kregen. Op die manier kon de band tussen werkgever en werknemer worden gesterkt.
In de eerste helft van de twintigste eeuw ontstonden met sport-, jeugd- en buurtverenigingen nieuwe sociale verbanden buiten de familie. Ook hier vonden sinterklaasfeestjes plaats waar de goede Sint aan kinderen en soms ook aan volwassenen cadeautjes gaf.

(naar boven)

De traditie van de feestelijke intocht begon in Limburg en zette later ook door in de steden in het westen van het land. Vaak had de intocht ook een commerciële achtergrond. Zo maakte Sinterklaas in 1919 een ritje door de stad Dordrecht met als eindpunt het warenhuis dat de tocht financierde. In 1925 vond opnieuw een intocht plaats maar nu georganiseerd door een liefdadigheidscommissie die collecte hield voor een goed doel. In Eindhoven was de optocht al in 1924 overgenomen door een liefdadigheidsvereniging.
In 1934 vond in Amsterdam de eerste feestelijke intocht van Sinterklaas met de stoomboot plaats. Deze intocht was duidelijk geïnspireerd door Schenkmans versje 'Zie ginds komt de stoomboot' in zijn boek Sint Nicolaas en zijn knecht. Andere steden volgden het voorbeeld. Nu hebben bijna alle steden feestelijke intochten en andere sinterklaasactiviteiten op hun programma staan. De goedheiligman wordt daarbij door de burgermeester persoonlijk ontvangen en voor een bezoek op het stadhuis uitgenodigd.

(naar boven)

Voor de Tweede Wereldoorlog bestonden bij de sinterklaasviering binnenshuis nog grote verschillen tussen arm en rijk en tussen stad en platteland. Zo was een feest met cadeaus voor de kinderen en een gezellig feestje met gedichjes en surprises bij arme gezinnen op het platteland nauwelijks bekend. Daar vonden kinderen vaak alleen een speculaasje in hun schoenen en wanneer het jongste kind van een gezin niet meer in de goede Sint geloofde, was het ook daarmee afgelopen.

Pas na de oorlog werd met de toenemende welvaart de pakjesavond een algemeen verschijnsel in het gehele land. Eerst waren het nog kleine cadeutjes maar met de jaren werden de geschenken steeds groter.
Sinterklaas veranderde in een opa-achige kindervriend die stout zijn alleen nog als een vergissing beschouwde. Het opvoedkundige karakter van het feest heeft plaats gemaakt voor het gulle geven en verwennen zonder dat daarvoor van de kinderen een tegenprestatie wordt verwacht. Daarom speelt de dreiging met de roe of met de zak geen rol van betekenis meer. Ook de rol van kinderen die niet meer in Sinterklaas geloven is veranderd. Het betekent niet langer het einde van de viering. Zij krijgen een actieve rol en gaan zelf gedichten schrijven, surprises knutselen en cadeautjes geven aan andere familieleden. Kinderen hebben nu door de gedichten en surprises de kans hun ouders op te voeden.
In veel gezinnen worden lootjes getrokken zodat iedereen slechts voor één familielid een cadeau hoeft te kopen. Daarbij zijn er vaak ook afspraken over het maximum te besteden bedrag. Wanneer dat bedrag het budget van de kinderen overstijgt, krijgen zij van de ouders extra zakgeld toegestopt.

Ook op scholen wordt Sinterklaas gevierd. Bij de jongere kinderen op de basisscholen komen Sinterklaas en Piet in de klas om kleine cadeautjes te verdelen. De oudere kinderen trekken van te voren lootjes om dan bij het feest elkaar cadeautjes te geven. Natuurlijk horen daar ook gedichtjes en surprises bij. Ook in hun klas komt de Sint vaak nog even langs, alleen brengt hij dan bij hun veel minder tijd door dan bij de jongere kinderen.
In haar boek De granalenpelster beschrijft Nilgün Yerli hoe zij haar eerste sinterklaasviering op school beleefde nadat ze op tienjarige leeftijd net vanuit Turkije naar Nederland was gekomen:

"Ik woonde pas kort in Nederland toen er in de klas lootjes werden getrokken. Ik wist niet waarom, maar moest wel meedoen. Ik trok een lootje met de naam 'Andre' erop. Wat moest ik met Andre, dat was nou net het jongetje dat mij pestte en uitschold voor 'Turkie, Turkie, broeke jurkie'. Hij gaf me altijd een schop tijdens de gymles, en nu stond hij op het briefje in mijn hand. De leraar zei: 'Sinterklaas komt en jullie moeten een cadeau kopen voor degene die op jullie lootje staat.' Wie was Sinterklaas? En waarom moest ik een cadeu kopen voor die etter? Op 5 december moesten alle cadeaus en gedichten klaar zijn, want Sinterklaas kwam dan naar onze school. Ik begreep de helft van de gebeurtenis niet, maar toen de oude man binnenkwam vond ik hem verdacht veel lijken op onze kerstman (Noel Baba in het Turks), maar bij ons kwam de kerstman pas op 31 december. Later ontdekte ik dat er hier ook een kerstman was, en toen begreep ik helemáál niets van Sinterklaas.
We hadden allemaal cadeaus voor elkaar gekocht. Iedereen kreeg er één, behalve Andre, en Hilda kreeg er twee. Ik vond Hilda aardig en Andre niet, daarom."

Bovendien zijn er nu ook Sinterklaasfeestjes in vriendenkring gebruikelijk waarbij de viering in gezinsverband model staat. Op die manier krijgt ook de vriendenkring meer het karakter van een familie. De vieringen in bedrijven zijn in de loop van de jaren veranderd. Werden er in de jaren vijftig nog grote feesten georganiseerd door de leiding van het bedrijf, nu zijn er kleine feestjes op de afdelingen waarbij het initiatief meer van de medewerkers op de afdeling uitgaat. Ook deze feestjes volgen het model van de viering in familiekring. Er worden lootjes getrokken om aan collega's een cadeau met bijbehorend gedicht en surprise te geven. Voor de duur van het feest bestaat er geen verschil in rang zodat ondergeschikten de mogelijkheid krijgen met spotrijmpjes kritiek te oefenen op hun superieuren. Soms brengen ook Sinterklaas en Piet een bezoek aan deze feestjes om de medewerkers, die op deze dag even weer in de goedheiligman 'geloven', een beetje op een grappige manier de les te lezen. De vieringen dragen ertoe bij de samenwerking in de bedrijven bevorderen.

(naar boven)

In de afgelopen jaren wordt steeds meer geklaagd dat de kerstman Sinterklaas dreigt te verdringen. Maar de concurrentie tussen Sint Nicolaas en de kerstman is een veel ouder verschijnsel. Al in de negentiende eeuw bestond er concurrentie door de Franse Père Noël. En rond 1850 deed Jan Schenkeveld, met hart en ziel fan van Sinterklaas, zijn beklag over de uit Duitsland afkomstige kerstboom en legde Sinterklaas de woorden: "Maar 'k wijk niet voor een boom, hoe fraai hij is versierd" in de mond.
Tegenwoordig komt de concurrentie van de Amerikaanse kerstman, van Santa Claus. En deze is eigenlijk een gemuteerde Nederlandse traditie die vanuit Amerika weer over kwam waaien.
In het begin van de kolonisatie van Amerika bewaarde elke groep kolonisten de eigen tradities. Het eerste document van een Nicolaasviering in New York is uit het jaar 1773, meer dan honderd jaar na de overname van Nieuw-Amsterdam door de Britten. De Nederlanders bewaarden ook in Amerika hun sinterklaasfeest terwijl de Duitsers het kerstfeest vierden met het kerstkind. In de loop der jaren ontstond door vermenging van de verschillende oude tradities een nieuw feest, waarbij de viering verschoof naar 24 december en sterker leek op de Duitse traditie terwijl de Nederlandse naam herkenbaar bleef. Een gedicht, in 1822 geschreven door Dr. Clement Clarke Moore, gaf aan Santa Claus een eigen Amerikaans gezicht. Santa Claus toonde geen uiterlijke kenmerken meer van religeus-katholieke afkomst, de mijter werd ingeruild door een Duitse kaboutermuts. Alleen de rode kleur werd bewaard. Het paard heeft plaats gemaakt voor een slede, getrokken door acht rendieren. Santa Claus klimt zelf door de schoorsteen en vult de kousen van de kinderen. Hij is meer gezellig dan statig en heeft niet het belerende en dreigende karakter dat men in de Europese kinderliteratuur van die tijd tegenkomt. De Amerikaanse kinderen kennen hem als een lachende en vrolijke opa-figuur. Veel sneller dan met Sinterklaas in Europa begon in America de commericialisering van Santa Claus. Een van de bekendste voorbeelden is de reclamecampagne van een softdrinkfabrikant die Santa Claus voor de promotie van zijn product misbruikte.

(naar boven)


Begin jaren 90 werd in talloze krantartikelen en ingezonden brieven de teloorgang van het sinterklaasfeest betreurd. Terwijl volgens een NIPO-enquête in 1980 nog 70% van de Nederlanders Sinterklaas vierde, kelderde dat in 1991 naar 51%. De winkeliers kregen de schuld want zij begonnen te vroeg met de kerstetalages wat ten koste ging van het oer-Nederlandse sinterklaasfeest. Verder verweet men de kerstman dat hij Sinterklaas dreigde te verdringen.
Maar eind jaren negentig wint het Sinterklaasfeest weer aan popularitet. Uit NIPO-onderzoek blijkt dat in 1999 56% van de Nederlanders het feest heeft gevierd en in 2000 57%. Dit jaar wil ruim 60% van de Nederlanders Sinterklaas vieren. Het Sint-Nicolaasgenootschap kan dan ook met volle tevredenheid vaststellen dat het feest in opmars is. Er worden weer meer Sinten en Pieten gevraagd en winkeliers versieren hun etalages weer meer in sinterklaassfeer. Sint en Piet zijn dus terug van nooit weg geweest.

(naar boven)