De Legenda aurea

(door Amand Berteloot)

De Legenda aurea in het Latijn

De zogenaamde Legenda aurea is een verzameling van heiligenlevens en theologische commentaren bij kerkelijke feestdagen. Het boek is gestructureerd 'per circulum anni', d.w.z. volgens de loop van de liturgische kalender en beginnend met de advent. De auteur is Jacobus de (a) Voragine (in het Italiaans Jacoppo da Varazze). Hij leefde van ca. 1226 tot 1298, was dominicaan en op latere leeftijd aartsbisschop van Genua. Behalve de Legenda aurea schreef hij nog andere teksten, o.a. een kroniek van de stad Genua.

De Legenda aurea is waarschijnlijk ontstaan in het midden van de jaren zestig van de 13de eeuw. Ze omvat ca. 175 hoofdstukken, waarvan er een 150-tal aan het leven van een heilige zijn gewijd. Welke en hoeveel legenden er oorspronkelijk deel uitmaakten van dat 'oercorpus' weet men niet precies en dat om verschillende redenen. Om te beginnen neemt men aan dat Jacobus ook na het voltooien van zijn werk, nog een aantal andere legenden heeft toegevoegd (b.v. die van de heilige Syrus, een bisschop van Genua en dus een van zijn eigen voorgangers). Bovendien is het werk door de gebruikers en de afschrijvers als een 'open verzameling' gebruikt, d.w.z. dat ze zich de vrijheid permiteerden er stukken aan toe te voegen (bv. hun eigen lokale heiligen), andere weg te laten (in vrouwenkloosters ontstonden wel eens afschriften, waarin alleen de vrouwelijke heiligen werden opgenomen) of de structuur ervan te veranderen (b.v. door de heiligen in categorieën te verdelen in plaats van ze volgens de kalender te behandelen: apostelen, martelaren, belijders, maagden, weduwen...).

De Legenda aurea is een dik boek. Op perkament geschreven was het een zware foliant van grote afmetingen. Niet zelden heeft men het werk daarom in twee stukken verdeeld, waarbij de naad tussen beide delen varieert. Men spreekt dan over een winter- en een zomerstuk, waarbij het eerste de legenden van advent tot omstreeks pinksteren, het tweede die van pinksteren tot november bevat. Het boek doelde op een geleerd lezerspubliek. Het werd als een theologisch basiswerk beschouwd en o.a. gebruikt voor het onderwijs van universiteitsstudenten. Geestelijken konden het gebruiken bij de meditatie of bij de voorbereiding van preken. Het werk kende een zeer grote verspreiding. Hoewel talloze manuscripten verloren zijn gegaan, zijn er op dit ogenblik nog meer dan duizend afschriften van bewaard gebleven. Toen in de tweede helft van de 15de eeuw eeuw de boekdrukkunst zijn intrede deed, werd de Legenda aurea ook herhaalde malen gedrukt.

In 1998 publiceerde G.P. Maggioni een nieuwe editie van de Latijnse Legenda aurea. Tevoren stond alleen de uitgave van Th. Graesse uit 1890 ter beschikking. Een overzicht over de Latijnse overlevering vindt men ook in het proefschrift van Barbara Fleith, die voor de eerste keer orde heeft gebracht in de reusachtige massa materiaal.


De Legenda aurea in het Nederlands

Omdat niet iedereen Latijn kende, was het belangrijk de tekst in de diverse volkstalen te gaan vertalen. Dat heeft zowat in heel Europa plaatsgevonden, zij het op verschillende tijdstippen en op verschillende manieren.

In het Nederlands wordt dit werk behalve 'Legenda aurea' ook 'Passionael' of 'Gulden Legende' genoemd. We beschikken over twee vertalingen in proza. Het vermoeden dat een gedicht met de titel 'Der ystorien bloeme' eveneens een vertaling van de Legenda aurea zou zijn, blijkt niet te kloppen. Om de twee vertalingen van elkaar te onderscheiden doet men een beroep op hun herkomst en noemt ze de Zuid- resp. Noord-Nederlandse Vertaling. De Zuid-Nederlandse vertaling is niet alleen de oudste, zij is ook compleet. Of de Noord-Nederlandse dat ooit geweest is, weten we nog steeds niet met zekerheid. Er zijn meer dan honderd handschriften bekend waarin deze vertalingen overgeleverd zijn, de meeste daarvan zijn echter onvolledig. In talrijke andere handschriften komt men ook meer of minder omvangrijke uittreksels tegen.

De eerste die in dit materiaal enige orde in heeft aangebracht en op het verschil tussen de twee vertalingen attent maakte, was Jean Deschamps. In 1986 publiceerde de germanist Werner Williams-Krapp een systematisch overzicht over alle toentertijd bekende handschriften. Hij maakte ook voor het eerst een stamboom op van de belangrijkste handschriften. In 1997 vulde Leonard Scheurkogel deze lijst aan met een hele reeks nieuwe vondsten.

Er bestaat tot op de dag van vandaag geen complete editie van de Middelnederlandse tekst. Een internationale werkgroep is sinds enkele jaren bezig met de voorbereiding van een uitgave. In het kader daarvan is een transcriptie gemaakt van een drietal handschriften. Centraal staat daarbij de codex Brussel, Koninklijke Bibliotheek 15.140. Dit boek is omstreeks het jaar 1400 in Zuid-Brabant (misschien in het klooster Groenendaal) geschreven. Het bevat een volledige legendencyclus in de Zuid-Nederlandse vertaling, uit andere bron aangevuld met de legenden van de heilige Marina en de heilige Alexius. Aan de universiteiten van Amsterdam en Münster werden bovendien afschriften en excerpten gemaakt uit een aantal andere handschriften en drukken.


De Zuid-Nederlandse vertaling

In de proloog van een historiebijbel uit het jaar 1361 zegt de schrijver dat hij tevoren de Legenda aurea naar het Nederlands heeft vertaald. Van deze zelfde vertaler zijn nog veel meer teksten bewaard gebleven, o.a. de Dialogen van Gregorius de Grote, de zogenaamde Vitas patrum, de regel van Sint Benedictus, Der minnen gaerd enz. De Legenda aurea was blijkbaar zijn eersteling.

Omdat de identiteit van deze uiterst productieve vertaler nog niet met zekerheid is vastgesteld, pleegt men hem met een noodnaam aan te duiden, nl. de ‚Bijbelvertaler van 1360'. Het is wel duidelijk dat hij een monnik moet zijn geweest, maar tot kort geleden bestond er nog geen zekerheid over uit welk klooster hij afkomstig zou kunnen zijn. Het onderzoek van de jongste tijd heeft echter nagenoeg met zekerheid uitgewezen dat hij een kartuizer uit het klooster in Herne (in het huidige Belgische Henegouwen bij Edingen/Engien) moet zijn geweest. Er komen ook steeds meer aanwijzigen boven water dat we hem mogen identificeren met een al lang met naam bekende Aalsterse monnik en latere prior van de kartuis Herne, nl. Petrus Naghel.

Het oudste handschrift van deze Legenda aurea-vertaling is een merkwaardig boek, dat in het Sint Jans-Hospitaal te Brugge wordt bewaard. Het is op papier geschreven en vermoedelijk het oudste niet-ambtelijke papieren document uit de Nederlanden. Volgens het getuigenis van het colofon is het boek geschreven in 1357 of 1358. Het moet tot stand gekomen zijn in de onmiddellijke omgeving van de vertaler zelf, want de afschrijver deelt niet zonder trots mee dat dit het op één na oudste handschrift is. Helaas is het grootste deel van dit boek verloren gegaan. We bezitten alleen het laatste stuk ervan, waarin gelukkig de inhoudstafel en het net genoemde colofon voorkomen.

In latere tijd hebben de afschrijvers van deze vertaling de tekst een paar keer grondig herwerkt, zodat er een aantal afwijkende redacties ontstond. Een van deze bewerkingen vond plaats in de kringen van de Devotio moderna. De handschriften uit deze groep werden vooral in Noord-Nederland verspreid, maar ze raakten via IJssel, Maas en Rijn ook in het westen van Duitsland bekend. We komen er afschriften van tegen aan de Nederrijn, in Westfalen en Nedersaksen, in Keulen en zelfs tot in Trier en Koblenz. De oorspronkelijke versie was vooral in de Zuidelijke Nederlanden bekend.

Op het eind van de 15de eeuw kwam (een bewerking van) de Devotio moderna-versie ook op de drukpers terecht. Er zijn niet minder dan dertien opeenvolgende drukken van bekend (waarvan één uit Keulen).

 

De Noord-Nederlandse vertaling

De Legenda aurea werd naderhand een tweede keer in het Nederlands vertaald. Deze jongere translatie draagt duidelijk Noord-Nederlandse trekken en zou wel eens in Utrecht geschreven kunnen zijn. Het oudste handschrift waarin er sporen van te vinden zijn dateert van 1420.

De overlevering van deze Noord-Nederlandse vertaling veroorzaakt kopbrekens. Er bestaat geen enkel handschrift dat het volledige legendencorpus in een van de Zuid-Nederlandse traditie afwijkende vertaling bevat, zodat we niet met zekerheid weten of de Noord-Nederlandse vertaling ooit een volledige legendencyclus heeft omvat. Vrijwel zeker werd het hele winterstuk opnieuw vertaald, ook delen van het zomerstuk, maar dit moet nog nader worden onderzocht. De middeleeuwse kopiisten hebben naar believen de beide vertalingen door elkaar gehaspeld, zodat talrijke afschriften zowel stukken uit de Zuid- als uit de Noord-Nederlandse vertaling bevatten. De handschriften van de Noord-Nederlandse vertaling werden voor het eerst geïnventariseerd door Werner Williams-Krapp. Een meer uitvoerige studie daarvan is de Groningse doctoraalscriptie van Leonard Scheurkogel uit 1990.